Mijn naam is... Virginie
​
Mijn naam is Virginie. Ik ben rond 1820 in slavernij geboren op Curaçao. Op jonge leeftijd kwam ik in het huishouden van een deftige en ook heel autoritaire militair Reinier Frederik baron van Raders. Zij hadden een dochtertje, Jeanette Maria Louisa. Die is ongeveer vijf jaar jonger dan ik en ik werd haar bediende. Toen Jeannette elf jaar was werd haar vader de baas van Curaçao. Gezaghebber noemen ze dat. Ik woonde dus bij de machtigste mensen van het hele eiland. Toen ik ongeveer 25 jaar was gebeurden er bijna tegelijk twee heel belangrijke dingen: Juffrouw Jeannette, die ik al zo lang bediende, ging trouwen én haar vader werd benoemd tot gouverneur van Suriname. Daar moesten we dus naar toe verhuizen en ik moest mee. Ik was nog nooit van mijn eiland af geweest. Voorlopig bleef ik nog de slavin van juffrouw Jeannette, maar haar vader was mijn eigenaar, dus of ik bij haar zou blijven was de vraag.
​
Juffrouw Jeannette trouwde in 1845 met haar marine-officier Dancker Jan baron Rengers. Zij was twintig, hij 45. Ze mocht blij zijn dat ik als leeftijdgenoot bij haar in de buurt bleef. Vlak na de bruiloft voeren we met een marine schip waarop meneer Rengers de baas was, naar Suriname. Ik keek mijn ogen uit, want het was er totaal anders dan op Curaçao en de andere mensen met dezelfde kleur als ik, spraken een heel andere taal. Ik ben er niet zo heel lang gebleven, want meneer Rengers en juffrouw Jeannette besloten naar Nederland te vertrekken en gouverneur van Raders stuurde mij met hen mee. Ik kwam weer in een heel andere wereld terecht. En koud dat het was!
​
Maar het werd al gauw toch warm, want ik werd verliefd op een Hollandse man. Twee zoons heeft hij me gegeven Johannes Anton en Lourent Emile. Bovendien was ik inmiddels een vrije vrouw, want in Nederland bestond geen slavernij. De regel was dat iedere slaafgemaakte persoon die langer dan zes jaar in Nederland verbleef, automatisch vrij was. Nou, ik was inmiddels al vier jaar in dat koude land, dus ik was vrij, zoals iedereen.
Vlak na de geboorte van Lourent, in 1851, moest ik terug. Naar Suriname, want daar woonde mijn oude baas, die nog steeds gouverneur was. En dat werd een ramp, want hij accepteerde niet dat ik en mijn kinderen vrij waren. Hij behandelde gewoon weer als een slavin. Ik werd gek van boosheid en liet zien dat ik zelfs een Nederlands paspoort had gekregen. Maar hij wilde niet luisteren.
​
Maar ik ben ook niet gek. Ik had door alle mensen die ik had ontmoet veel geleerd. En ik wist dat ik een rechtzaak kon beginnen. Misschien heel ongebruikelijk voor een vrouw met mijn achtergrond, maar ik ben voor niemand meer bang. De rechtszaak bleef niet tot Suriname beperkt, misschien omdat mijn baas zo’n hoge functie had, want ook het Ministerie van Koloniën in Den Haag, eigenlijk de baas van mijn baas, bemoeide zich ermee. En niet in mijn nadeel, want uiteindelijk, na bijna een jaar vechten, stelde de rfechter in Suriname mij in het gelijk. Mij! En niet de machtigste man van het land. Dat had ik helemaal zelf bereikt, door niet op te geven. Ik wewrd nu officieel tot een vrije vrouw verklaard en mijn twee kinderen ook. We kregen de familienaam van Gameren. Helaas stierven allebei mijn kinderen niet lang daarna. In 1860 ben ik weer naar Nederland vertrokken. Daar hoorde ik drie jaar later dat voor iedereen de slavernij was afgeschaft. Maar ik had er zelf voor gevochten!